Als we in de geschiedenis van de wiskunde duiken komen we vaak de wiskundige genieën tegen: Descartes was een genie, Euler ook, en Gauss. Gauss kon al op zijn 7de een probleem oplossen, in een oogwenk.

Maar hoe weten we dat ze genieën waren? En wat is een genie eigenlijk? Vanuit de mindset theorie ligt niets vast. Misschien moeten we zeggen dat deze wiskundigen vanuit een growth mindset werkten? Maar ja, ook dat kunnen we niet weten.

Door zo te praten over genieën  houden we het beeld in stand dat wiskunde een vak is dat je alleen kan als je snel bent en heel erg slim. Maar is dat wel zo? Greg schreef al eens een stukje waarin hij het verhaal van Gauss herschrijft.

In het boek van Daniel Kehlmann (Het meten van de wereld, 2018) wordt Gauss omschreven als een kind dat enorm van zijn moeder hield. Zijn moeder kon niet lezen en schrijven, en Gauss observeerde hoe langzaam zijn moeder dacht; zijn vader ook. Veel mensen hadden pauzes nodig. Hij niet. Hij dacht en in zijn gedachten deed hij allerlei ontdekkingen. In dat boek wordt zo mooi omschreven hoe Humboldt de wereld meet door te reizen, en Gauss door te denken. Hij wil zijn stad niet uit en in plaats daarvan besteed hij al zijn tijd aan het doordenken van theorieën. Niet snel dus. Zijn gedachten gaan misschien sneller dan bij anderen, maar ook dat weten we niet zeker. Wat we wel weten is dat hij vernieuwend en creatief met getallen omging. En dat hij diep nadacht over de dingen. Hoe zou het zijn om zo over de geschiedenis van onze wiskunde te praten?

Dan maken we meer ruimte voor de nieuwe wiskundigen van de toekomst.